Het Bagijnhof in Middelburg
Middelburg kende al vóór 1250 een Begijn- of Bagijnhof.
Het Bagijnhof werd door een muur omringd en was gelegen tussen de
Wagenaarstraat in het zuiden tot de stadsmuur langs de huidige Zuidsingel
en van de Koningstraat in het westen tot de Spanjaardstraat in het oosten.
Het bestond uit vele kleine woningen.
Begijnen waren onafhankelijke vrouwen en weduwen die in religieuze
gemeenschappen leefden, in z.g. begijnhuizen of begijnhoven.
Zij legden zich o.a. toe op werken van liefdadigheid en gebed. Gedurende
hun verblijf op het Bagijnhof legden zij de geloften van kuisheid en
gehoorzaamheid af.
De Begijnen kregen op 7 febr. 1254 van Willem II een privilege waarin
bepaald werd dat hun terrein vrij van lasten en heffingen werd verklaard,
ook kregen zij poortersrechten en met betrekking tot al haar onroerend
goed zouden zij evt. voor de schepenbank terecht kunnen staan.
Op 2 juni 1271 bevestigde Johan, elect van Utrecht, de vergunning, door
zijn voorganger aan de Begijnen verleend, om een eigen kapel en
begraafplaats te mogen hebben.
Graaf Willem III van Henegouwen draagt de rechtspraak over de begijnen
en haar bezittingen op aan de abt van Middelburg, 21-09-1329.
Na 1327 kregen de stad en de abt van de Abdij toezicht op het Bagijnhof.
Ook kregen zij het recht op benoeming van de pastoor der begijnen. Daar
tegenover kregen de Begijnen een bijdrage voor het onderhoud van het
Bagijnhof.
De Begijnen en het stadsbestuur kozen een meesteres die o.a.
contact onderhield met het stadsbestuur, gilden en kerk.
De abt van de Onze Lieve Vrouwe abdij oefende samen met de
burgemeester, schepenen en raad het patronaatsrecht van de begijnen-
kerk uit.
De Begijnen verzorgden in de Begijnenkerk de koorzang en kregen
hiervoor enkele keren wijn en in 1366 gratis turf.
De Begijn Aechte Berwoutsdr. kreeg in 1396/7 subsidie voor het bouwen
van een huis.
Andersom betaalde het stadsbestuur regelmatig voor de levering van
kapoenen die op het Bagijnhof waren vetgemest.
Als verplichting moesten de Begijnen bij brand in hun eigen wijk de emmers
met water doorgeven.
Cordatus was sinds 1511 pastoor en in 1538 werd Johannes Valladolid tot
pastoor benoemd en werd de pastorie hem gratis aangeboden tot bewoning.
In 1541 werd Franciscus Scepperus tot pastoor benoemd en in 1546 Servatius
Timmerman.
De Begijnen legden bij de meesteres geld opzij voor het geval dat zij door b.v.
ziekte niet in staat waren in hun eigen levensonderhoud te voorzien.
Eén gedeelte van de grond van het Bagijnhof waarop de kapel van Sint-Agatha
stond werd met toestemming van de bisschop van Utrecht afgebroken, nadat
in 1544 de profanatie (ontheiliging) had plaats gehad, zodat de schutters van de
Voet- of Kruisboog spoedig van een nieuw schuttershof gebruik konden maken.
Meesterse van het Bagijnhof in 1544/5 was Jacomyne Carspins en de pastoor
Servatius Timmerman.
Op 18 april 1555 werd in de vierschaar uitgemaakt dat de Begijnen, met de Bagijnhofkerk, ca 1580.
Meesterse, samen met de poorters, allen wonende binnen het Bagijnhof, vrij Bron: ZA, KZGW, Zell.ill, dl II, nr 657.
zijn van het geschot van hun landen.
In 1566 werden de rieten daken van de huizen op het hof op kosten van de stad gerepareerd.
De pastoor van de Begijnen verzocht op 9 juni 1569 op kosten van de gemeente, of een verstopte waterloop open gemaakt kon worden. Ook
vroeg hij een put, waarin personen begraven waren die aan de pest waren gestorven, te dichten. Indien een andere put nodig was dan vroeg
hij deze zo dicht mogelijk bij de Singel te maken. Tenslotte vroeg hij ook nog de kosten voor het herstel van de gebroken beelden en altaren te
vergoeden.
Na de reformatie moesten de Begijnen hun Bagijnhof in 1578 verlaten. Eén van de huisjes werd aan Cathelyne gegeven. Zij was de weduwe
van Geleyn Janszoon d’Hoorne de eerste hervormde predikant van Middelburg.
De Begijnenkerk en de pastorie, in de latere Cellebroersgang, werden in 1587 afgebroken.
Gezicht op het voormalige pesthuis op het Bagijnhof,
ca 1724. Bron: ZA, KZGW, Zell.ill, dl II, nr 664.
Een deel van een plattegrond uit ca 1570, met daarop het Bagijnhof met o.a. de
kapel en het pesthuis.
Bron: ZA, KZGW, Zell.ill, dl I, nr 299.
Uit Zeeland’s Chronyk verkort.
Tussen de tegenwoordige Koningstraat en de Spanjaard-
straat waren er vroeger vele (kleine) straten.
De volgende straten, met daarbij evt het jaar van
vermelding, zijn bekend in het Bagijnhof, ook wel de
Baginagie genoemd:
In 1378 werd gesproken van een kamer in Sente Symon in
Noordmonster. Sinte Symoen (ook Sinte Semudestraate
genoemd) en Judenstraatken, hierin werd tegeldek gelegd
bij Anthonis de Wever in de 50tiger jaren van de 15de eeuw;
Blankaardstraatje in 1469; Spanje werd in 1525 bestraat
met de vermelding “daar men den haring legt” Het bestuur
van Middelburg ordonneerde in 1460 dat alleen in de “strate
genaemt Spaengen” en in “dat Wingerstraetkiin, (op het
Bagijnhof) streckende alomme Heyndrick Crabels hofstede”
publieke vrouwen mochten wonen en zitten. Rond 1800 werd het Wingerstraetkiin ook geschreven als Wyngerstraat en
Wijngaardstraat; Rentmeesterstraatje in 1574. Dit straatje kwam uit aan de Noordzijde van de Wagenaarstraat, waar de
Rentmeester B.W.S. Philibert van Serooskerke zijn huis had;
Korte- en Lange Delft resp. in 1799 en 1765; Smitsstraat; Cellebroersgang; de Anker; Hoepelstraat in 1784; Franschestraatje in
1801; Bakkerstraatje in 1777; Raamstraatje in 1769; ook Ram- of Waalestraat; Nieuwstraat; Korte- en Lange Rosemarijnstraat in
1800; Pompstraat; Pluimstraat; Korte- en Lange Breestraat, de laatste in 1768, ook genoemd (Nieuwe) Breede, Bagynestraat en
nu de Bree
In een Middelburgse rekening van 1591 werd het Bagijnhof vanaf 1735 ook Cleijn Middelburch genoemd.
Na de val van Antwerpen in 1585 vluchtten er veel Protestanten naar o.a.
Middelburg. In het Bagijnhof werden vele kleine woningen gebouwd.
Voor 1833 zijn er van deze huisjes al een aantal gesloopt.
In 1911 is op kosten van de vereniging Nehalennia, welke vereniging
tot doel had de instandhouding en bevordering van Walcheren’s
natuurschoon, een rij typische huisjes opnieuw gewit. Dit om het geheel
“ontaarde plein” zijn vroegere karakter terug te geven.
Dit heeft niet mogen baten.
In de loop van 1912 zijn op verzoek van de gezondheidscommissie
door B & W een 10-tal woningen in het Bagijnhof en de Pluimstraat
onbewoonbaar verklaard.
Verdere woningen die voor een onbewonbaarverklaring in aanmerking
kwamen stonden ook in de Rozemarijnstraat en een deel van de Bree.
In 1913 bekrachtigde de raad de aankoop van woningen in het Bagijnhof. Gezicht op huisjes in het Bagijnhof, 1910 - 1920.
Deze onbewoonbaarverklaarde woningen zijn in 1914 ontruimd. Bron: ZA, KZGW, Zel.ill, Prentbriefkaarten, nr 1767.
Nadat in 1915 enkele van deze woningen zijn afgebroken en men in
1917 en 1918 nog enkele woningen en grond had aangekocht duurde
het tot 1920, in welk jaar ruim 20 woningen werden onteigend aan het
Bagijnhof, Koningstraat, Pluimstraat en de Rozemarijnstraat.
In 1921 werd er nog een huisje in het Bagijnhof voor F 1300 aangekocht,
waarna alle percelen in het bezit van de gemeente kwamen.
In 1923 werd door de architect J.C. van Epen in de sociteit St. Joris
aanbesteed voor rekening van de “Algemeene Woningbouw Vereeniging”
(A.W.V.) het bouwen van 4 blokken woningen, bevattende 38 percelen
met 76 woningen op het terrein tussen de Bree en de Koningstraat.
De laagste inschrijving was F 216.900 van de Firma Kuyper & Co. te
Middelburg.
Hierna stelde de gemeente de inschrijving open voor de verkoop op
afbraak van 19 vooraf “gezuiverde” woningen op het Bagijnhof,
Koningstraat, Pluimstraat en de Bree.
Op 26 januari 1924 stond in de Middelburgsche Courant, waar de
bovenstaande gegevens van het Bagijnhof ook uit afkomstig zijn, dat er
binnenkort woningen voltooid zullen zijn en dat B & W de nieuwe straat
tussen de Koningstraat en de Bree de Bagijnhofstraat wilden noemen. Na de afbraak van huisjes in het Bagijnhof.
Deze straat werd echter, zoals door Portheine voorgesteld, met 13-3 Bron: ZA, HTAM, nr B-1541
stemmen, Bagijnhof genoemd om een betere herinnering te houden aan
wat daar vroeger was.
Nadat er in de Middelbursche Courant van o.a. 26 juni 1924 een
advertentie had gestaan dat leden van de A.W.V. zich konden opgeven
om één van de woningen te betrekken, waren alle woningen binnen een
korte tijd vergeven.
Op 14 juli 1924 werd het door het bestuur van de A.W.V. het
gemeentebestuur en andere personen uitgenodigd om de officiële
ingebruikneming van de eerst gereed gekomen woningen bij te wonen.
Bedankt werden de hoofdaannemer, de Firma IJzerloo voor het schilder-
werk, Jobse en Moens voor het loodgieterswerk en de electriciteits-, gas-
en waterwerken welke door de Firma J.J. Quasters, technisch bureau uit
Vlissingen werden gedaan.
Verder werd er medegeeld dat alle woningen waren verhuurd. In de
gevel van het hoekhuis Bree/Bagijnhof werd een steen onthuld die
volgeladen bomen toont, met als onderschrift: Samenwerking geeft een
vrucht aan ieder. Gezicht op Bagijnhof, met rechtsvoor een gevelsteen, met op
De bestrating moest nog gebeuren, zodat de eerste bewoners zich een de achtergrond de kazerne, na 1925.
stof- of slijkweg moesten getroosten. Ook de straatverlichting werd pas Bron: ZA, KZGW, Zel.ill, Prentbriefkaarten, nr 1768.
later aangebracht.
Eind 1948 werd er door de A.W.V. aan het gemeentebestuur ca F 30.000
gevraagd i.v.m. achterstallig onderhoud.
Minister Udink van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting komt in
januari 1973 het “startschot” geven voor o.a. de renovatie van 76
woningen, n.l. 38 2- en 38 3 kamerwoningen. Naast gemeentelijke steun
was er ook een rijksbijdrage.
Dhr Mol, voorzitter van de woningbouwvereniging Middelburg, was in
1974 erg gelukkig waarop bouwbedrijf Delta B.V. heeft aangepakt.
Bewoners kregen een tijdelijke woning ter beschikking in een torenflat in
Middelburg-Zuid.
Op 16 oktober 1975 kwamen de staatssecretaris J. Schaeffer, de vaste
commissie van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening en minister Van
Doorn van C.R.M. op bezoek.
In de z.g. Stoppelaarstuin, werd het beeldhouwwerk “De Drie Bagijnen”
gemaakt door de Jong, betaald en overgedragen aan de gemeente door
dhr J. van Groningen, hoofd van de afd. pensioenzaken van de Stichting
pensioenfonds Van Gelder papier.
In 1980 werd het Bagijnhof aangewezen als woonerf.
De woningen waren speciaal bedoeld voor ouderen, maar de Bagijnhof na de renovatie van 1974.
belangstelling onder ouderen voor deze woningen werd alsmaar minder. Bron: ZA, HTAM, nr B-1541.
Dit kwam o.a. dat de benedenwoningen te klein waren en de
bovenwoningen alleen met een trap bereikt konden worden.
Gekeken zou worden of de woningen voor ouderen geschikt gemaakt konden worden.
Begin februari 2003 kregen de bewoners van de directeur E. de Ceuster van Woongoed, te horen dat ze plaats moesten maken
voor studenten. De bewoners dachten dat ze ingelicht zouden worden over werkzaamheden in hun woningen, maar hoorden dat
ze over ruim een half jaar uit de woningen moesten.
De Ceuster vertelde dat de woningen in een slechte staat verkeerden, er waren vochtproblemen, geluidsoverlast en asbest-
plafonds. In het najaar zouden de verbouwingen beginnen en per direct zou er gezocht worden naar vervangende woonruimte.
De studenten zouden er dan bij het begin van het schooljaar in 2004 gelijk in kunnen. In de 76 woningen zouden 190
studentenkamers komen.
Voor de gedwongen verhuizing zouden de bewoners 3000 euro per bewoning krijgen. Veel te weinig volgend de Woonbond.
Later is het bedrag opgetrokken naar 3630 euro.
De Ceuster zei verder nog dat de studenten van de Roosevelt Academy kamers nodig hadden. Tegen de ouderen zei hij: het
is niet goed voor U, maar wel voor de stad. Menig bewoner was hier niet blij mee. De omwonenden, die niet zaten te wachten
op de studenten waren ook kwaad en waren o.a. bang voor geluidsoverlast. De S.P. van de gemeenteraad bereidde acties voor.
De gemeenteraad slikte een compromis: de bewoners kunnen na renovatie terug in hun woningen, hier ging Woongoed mee
accoord.
De S.P.er de Ruiter heeft schriftelijke vragen gesteld aan minister Kamp van volkshuisvesting, o.a. over de 3000 euro
tegemoetkoming.
In maart 2003 weigert een deel van de bewoners hun woningen te verlaten. Eerst moeten zij snel duidelijkheid krijgen over de
renovatie van de woningen.
In september 2003 zijn de vragen die gesteld waren aan minister Kamp nog altijd niet beantwoord. Inmiddels blijkt dat er slechts
6 bewoners na de verbouwing willen terugkeren. Pas in oktober kreeg de Ruiter het antwoord: er is feitelijk niets misgegaan.
Wat het antwoord ook geweest was, feit was dat het Bagijnhof al ontruimd was en dat de werkzaamheden al waren begonnen.
Het bouwterrein werd met grote hekken afgesloten voor de verbouwing. Van 4 oorspronkelijke woningen werd één studenten
woning gemaakt. Hierin waren 10 kamers. De 3 hoekwoningen zijn wat groter. Daar kwamen 16 kamers in met alle voorzieningen.
Daarnaast zijn er voorzieningen om te koken, douchen en een gezamenlijke leefruimte.
De bouwwerkzaamheden werden door Kanters Bouwbedrijf Zuid uitgevoerd. Architect Kees Lamoen uit Delft tekende voor de
verbouwing.
Op 16 augustus 2004 kregen de eerste studenten hun sleutels van de kamers. In totaal waren er 180 mooie en ruime
gestoffeerde kamers. Elke kamer had een wastafel, razendsnelle internet, een complete inrichting aan potten en pannen en zelfs
een werkster die wekelijks de boel sopte en dat voor een huurprijs van ca 175 euro per maand.
Al na ruim een maand verscheen er in de PZC een artikel met als kop dat de studenten de buurt op stelten zetten. Omwonenden
klaagden over geluidsoverlast i.v.m. feestjes en hard gepraat.
Inmiddels zijn er van de 180 kamers er 125 verhuurd.
De overlast van de studenten neemt af door de komst van bewakers ingehuurd door Woongoed. In 2007 bouwde Woongoed de
bewaking af en gingen de studenten zelf surveilleren.
In 2014 nam het bedrijf Villex de huisvesting over van de studenten van woningcorporatie Woongoed.
In het jaar 2015 woonden er op de campus van het University College Roosevelt in het Bagijnhof 201 studenten.
Op zaterdag 5 mei organiseerden de studenten een bevrijdingsbuurtfeest. De omwonenden hadden nauwelijks contact met de
studenten, behalve als het over geluidsoverlast ging. Twee buren hadden in verband hiermee zelfs luiken voor de ramen
gemonteerd. Op het bevrijdingsbuurtfeest waren de studenten er niet echt in geslaagd de buren bij het feest te betrekken.
Sterker nog, enkele buren klaagden zelfs over extreem harde muziek. Hierdoor moest de politie nog voor het eind van het feest
er een eind aan maken.
N.B.: Natuurlijk zijn er nog andere zaken te noteren zoals een stadsdaktegeloven in 1385, de kinderspeeltuin van de vereniging
Uit het volk voor het volk vanaf 1889 in de Stoppelaarstuin, etc., maar van het voormalige Bagijnhof heb ik een selectie gemaakt
zoals hierboven beschreven.
Mocht U vragen of opmerkingen hebben over deze site dan lees ik dat graag in een e-mail: theoderoos1@gmail.com
Voor gegevens over de bierbrouwerij Den Engel achter het huis genaamd Den Helm aan de westzijde van de Bagijnstraat, nu de
Bree, nodig ik U uit mijn website te bezoeken over de bierbrouwerijen in Middelburg.
http://www.katpkn.xara.hosting/site1/bierbrouwerijen-engel.htm
De pestlijders werden verzorgd in het gasthuis in de
Lange Delft / Nieuwstraat. Aangezien dit geen ideale
situatie was onderzocht in januari 1565 Wet en Raad
van Middelburg of het Sint-Aechtehuis achter het
Bagijnhof, geschikt gemaakt zou kunnen worden tot
pesthuis. Dit werd, na de verbouwing, in 1568 ook wel
het nieuwe gasthuis genoemd.
Het nieuwe pesthuis werd in 1573 in gebruik genomen op de de plek van de kaart hierboven, rechts. Het stond nabij de toren van de oude
stadsmuur. De lekebroeders, die het werk van de Cellebroeders voortzetten, gingen vanaf 1611 tegenover het pesthuis, richting Wagenaarstraat,
wonen.
Het pesthuis werd bekostigd door en stond onder toezicht van de regenten van de Godshuizen.
Na 1666 kwam de pest bijna niet meer voor en werden er ook mensen met een andere besmettelijke ziekte, zelfs landlopers en
bedelaars, opgenomen in een afzonderlijk deel van het pesthuis.
Het pesthuis bleef tot 1724 in gebruik, waarna in dit gebouw tot 1760 een glasblazerij werd gevestigd. De glasblazerij breidde zich
uit door o.a. het gebruik van 3 cellebroedershuisjes.
In 1860 werd in de voormalige glasblazerij en enige nieuwe aanbouw een school gevestigd tot ca 1970.
Gezicht op het voormalige pesthuis, ca 1724.
Bron ZA, KZGW, Zell.ill, dl II, nr 664.
De Cellebroeders waren vanaf 1471, gehuisvest in het klooster dat achter het stadhuis/Vlasmarkt heeft gestaan.
Deze lekebroeders behoorden tot de orde van St. Augustinus. Zij leefden in armoede en werden betaald door de stad om in het
pesthuis te werken en brachten de doden naar het Begijnen- of armenkerkhof. Zij werden daarom ook wel lijkendragers genoemd.
Ook moesten zij bij brand helpen om te blussen.
Na de overgang van Middelburg werden de kloosterorders in 1571 opgeheven, waarna In 1611 de lekebroeders verhuisden naar
het Bagijnhof. Zij gingen dicht bij het pesthuis wonen in een 8-tal woningen op het Cellebroershof. Deze woningen stonden dicht
bij het Begijnkerkhofkerkhof. Zij gingen hier door met het werk van de Cellebroeders, zoals het werken in het pesthuis en het
begraven van de doden.
Na de “lekebroeders” werd het werk voortgezet door een gilde van burgers. Dit gilde, met nog 3 door de stad aangestelde
“lekebroeders” werd in 1902 opgeheven. Zij mochten, genietend van hun pensioen, tegen geringe huur in hun huisjes in het
Cellebroershof, blijven wonen.
Rondom het pesthuis van 1573 was het Begijnkerkhof van de Begijnen gelegen. In 1605 werd besloten om hier een gewoon
kerkhof van te maken. Dit kerkhof werd ook wel armenkerkhof of het oude kerkhof genoemd.
Dit is tot 1738, op de plaats van waar nu de Lutherse kerk en de pastorie staan, in gebruik geweest. In dat jaar werd op een hoek
van het voormalige kerkhof een beenderhuis gebouwd.
Op het Noordbolwerk, tussen de Noord- en de Koepoort, werd een nieuw kerkhof in gebruik genomen voor die mensen die aan de
pest stierven en ook voor de zelfdoders en de terechtgestelden.
Voor het effenen van het Begijnhofkerkhof werd 24.10 ponden betaald, dit o.a. i.v.m. met de aanleg van de Zuidsingel. Het huis en
hof genaamd Belvédère werd gekocht voor 334 ponden en werd afgebroken voor deze aanleg. Dit huis stond op het Molenwater
naast het Begijnkerkhof.
Verder werd besloten het Bagijnhof te bebouwen. Tussen de glasblazerij en de latere pastorie werden in 1737 vijf huizen gebouwd,
o.a. met de huisnamen Broek-, Steen- en Panhoven, welke namen verwijzen naar een in 1365 bestaande stadsdaktegeloven, die
op het Bagijnhof heeft gestaan.
In 1740 werd begonnen met de bouw van de Lutherse kerk. Deze kerk werd op 20 mei 1742 in gebruik genomen.
Het beenderhuis werd gelijktijdig met de St. Pieterskerk in 1834 gesloopt.